Publication

Het wada en haar zucht naar macht: maar wat met de sporter?

De Festina Tour

De onmiddellijke aanleiding tot de oprichting van het World Anti Doping Agency (wADA) kan zonder twijfel gesitueerd worden in 1998. Na de beruchte Festina Tour, de Dutroux voor het sportlandschap, groeide binnen de internationale gemeenschap het besef dat de dopingproblematiek binnen de sport zeer grote vormen aannam en dat het dopingspook enkel op een succesvolle wijze kon overwonnen worden indien dit op een internationaal georganiseerde wijze zou gebeuren.

Dit groeiend besef mondde al gauw uit in de Eerste Wereldconferentie over Doping in het Sportgebeuren, met de Verklaring van Lausanne van 4 februari 1999 over doping in de sportwereld als resultaat. De vertegenwoordigers van overheden, internationale sportfederaties, het wc, … verklaarden in de Verklaring van Lausanne een akkoord te hebben bereikt over de oprichting van een Internationaal Anti-Doping Agentschap dat bij de opening van de Olympische Spelen van Sydney in 2000 volledig operationeel moest zijn.

Zo geschiedde en op 10 november 1999 werd het WADA opgericht met het oog op de bevordering, de coördinatie en de controle van de bestrijding van doping in de sportwereld, in al zijn vormen. Het Agentschap werd opgericht in de vorm van een Stichting onder het Zwitserse recht, met maatschappelijke zetel in Lausanne (Zwitserland) en met hoofdkwartier gelegen te Montreal (Canada).

Het uiteindelijke doel was (en zou moeten zijn) de harmonisering van de regels in verband met doping zodat alle atleten, ongeacht hun discipline, nationaliteit of het land waarin ze getest worden, onderworpen zouden worden aan dezelfde anti-doping procedures en beschermingsmaatregelen.

Het WADA anno 2010

Het project dat initieel startte vol goede intenties, is op één decennium tijd uitgedraaid tot een almachtig orgaan dat zich boven alles en iedereen verheven voelt en waarbij het behouden van de ondertussen verkregen machtspositie primeert boven het belang van de individuele sporter, nochtans het initiële uitgangspunt waarrond “het sportrecht” werd opgebouwd.

Het WADA wendde steeds meer haar macht aan (steeds verwijzende naar haar doel tot uniformisering) en stuurde, waar het kon, de interne regelgeving. Het volstaat in deze context te verwijzen naar de ontstaansgeschiedenis van het decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening en de duikoefening die de decreetgever onderging om aan de wensen van het WADA tegemoet te komen.

In België bestond voor het decreet van 13 juli 2007 de regeling dat zowel een professionele sporter als een amateursporter de mogelijkheid hadden om tegen een beslissing van een tuchtorgaan beroep aan te tekenen en zodoende een nieuw verweer te voeren voor een nationale (tuchtrechtelijke) beroepsinstantie.

Dit was echter niet naar de zin van het WADA dat “ter uniformisering” aandrong bij de decreetgever om het Tribunal Arbitral du Sport (TAS) als enige en laatste beroepsinstantie bevoegd te maken.

“Volgens artikel 31 van het decreet moet WADA de Regering minstens veertien dagen op voorhand inlichten als het dopingcontroles plant. Deze verplichting is onaanvaardbaar, aangezien het duidelijk ingaat tegen de essentie van de onaangekondigde dopingcontroles, de hoeksteen van de strijd tegen doping. Zowel WADA als de Internationale Federaties zullen het recht hebben dopingcontroles uit te voeren op het Vlaamse grondgebied, wanneer zij dat willen, zonder de Vlaamse Regering hiervan op de hoogte te moeten stellen. Zie artikel 15.1 en 15.2 van de Code.

We begrijpen dat WADA, de internationale federatie, roe en ICP het recht hebben beroep aan te tekenen bij het TAS tegen beslissingen genomen door de Tuchtcommissie in gevallen die betrekking hebben op elitesporters. In gevallen waarin de andere atleten betrokken zijn, zal het beroep ingediend worden bij de Tuchtraad. Er wordt in het decreet echter niets vermeld over WADA en het recht van de internationale federatie om beroep aan te tekenen bij de Tuchtraad. Dit recht op beroep is beschreven in artikel 13.2.2 en 13.2.3 van de Code en is bijgevolg verplicht.

Wat de status betreft van de nationale anti-dopingagentschappen (NADO’s) zouden wij u willen vragen te verduidelijken welke taken u weggelegd ziet voor het NADO.

Gelet op het bovenstaande kan WADA niet bevestigen dat het Decreet volledig in overeenstemming is met de World Anti-Doping Code.”

De Vlaamse decreetgever volgde gehoorzaam.

“Ik verwijs naar de brief van het WADA van 28 november 2006 waarin stond dat de oplossingen voorgelegd in het voorstel tot Vlaams Decreet bevredigend waren en een bewijs van ons engagement om een wetgeving goed te keuren en in te voeren die in overeenstemming was met de Code, met inachtneming van de verplichte elementen van de code en dat de bezorgdheden geuit door het WADA in het verleden afdoende behandeld waren.

Het huidig Vlaamse systeem maakt gebruik van tuchtprocedures (in eerste instantie en in beroep) georganiseerd door de regering van de Vlaamse Gemeenschap. Dit heeft tot gevolg dat, juridisch gezien, tuchtbeslissingen in verband met doping gezien worden als een soort “administratieve procedure”, gebaseerd op publiek recht. Dit impliceert dat er tegen een definitieve beslissing van de tuchtraad nog beroep kan worden aangetekend, maar enkel voor de hoogste administratieve rechtbank, de Raad van State. De algemene, nationale, juridische opinie is inderdaad dat een dergelijke procedure geen beroepsprocedure mogelijk maakt voor het TAS in Lausanne Zwitserland.

Aan de andere kant vereist de WADA-Code toegang tot het TAS in de definitieve beroepsprocedure (artikel 13 van de Code). Door de klassieke Vlaamse aanpak onder publiek recht, wordt de invoering van de Code hierdoor redelijk complex.

Het probleem is echter als volgt opgelost. Onder het nieuwe decreet, wordt de tuchtprocedures voor alle atleten gedefinieerd door de WADA-code behandeld door één of meerdere tuchtcommissies, opgericht door de betrokken sportverenigingen en op privaatrechtelijke basis ( de sportverenigingen hebben zich geëngageerd om samen te werken aan de oprichting van een autonome, Vlaamse anti-doping tuchtcommissie).

Teneinde een gepaste modus operandi te vinden heeft de Vlaamse Regering besloten twee aparte categorieën sporters te creëren: aan de ene kant de “door WADA gedefinieerde sporters” (de elitecategorie zoals bepaald in het voorstel, hetgeen verwijst naar internationale atleten en nationale atleten van een bepaalde rang) en aan de andere kant “niet-WADA-atleten”. Enkel de laatste categorie, die buiten het strikte toepassingsgebied van de WADA-code valt (waardoor de categorie van de WADA-atleten enigszins binnen de bevoegdheid van het Vlaamse NADO valt) en die eerder de liefhebbers, recreanten en niet-georganiseerde sporten omvat, zal binnen de bestaande administratieve procedure vallen.

Het Vlaamse Decreet bepaalt dat de tuchtcommissies van de sportorganisaties zelf, die verantwoordelijk zijn voor WADA-atleten, moeten voldoen aan de WADA Code. Bovendien verwijst artikel 35 van het Vlaamse Decreet naar de mogelijkheden in beroep van de IF’s, IOC en WADA in deze context.”

Een spagaat die kan tellen en die rechtstreeks geleid heeft tot de befaamde artikelen 34 en 35 (die het TAS als exclusieve beroepsinstantie bevoegd maakt) van het Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening, een draak van een regelgeving die onze nationale elitesporters elke kans op een degelijke verdediging ontneemt!

Men kan zich ten andere ook afvragen welke rol nog weggelegd is voor de nationale tuchtinstanties bij elitesporters wanneer moet worden vastgesteld dat ze , indien zij niet het vaste tarief van 2 jaar opleggen, de quasi zekerheid hebben dat door een beroep van het WADA het TAS uiteindelijk toch die straf zal opleggen.

Klassenjustitie

Dat het WADA zich wel degelijk bewust is van haar macht blijkt niet alleen uit het naar hun hand zetten van de verschillende nationale regelgevingen. Ook in concrete situaties wordt de machtkaart maar al te graag uitgespeeld.

Het volstaat te verwijzen naar de zaak RANS waarin de polsstokspringer werd vrijgesproken door de nationale tuchtinstantie. Als reactie op de vrijspraak stelde het WADA RANS voor een vrijwillige schorsing van drie maanden te ondergaan, zo niet zou beroep worden aangetekend bij het TAS. RANS, die op de hoogte was van het gebruikelijke vast tarief van twee jaar van het TAS en die niet over voldoende financiële middelen beschikte om een bijkomende zware procedure te ondergaan, had geen andere keuze dan in te gaan op het voorstel van het WADA en zag op die wijze zijn reputatie, niettegenstaande zijn vrijspraak, voor de rest van zijn dagen besmeurd (het grote publiek zal immers het aanvaarden van een sanctie beschouwen als een impliciete schuldbekentenis).

Je zal dus maar de pech hebben om in de ogen van het WADA als “kleine garnaal” te worden beschouwd. Andere sporters, die hun schaapjes reeds op het droge hebben en bereid zijn om voor hun onschuld te strijden boezemen daarentegen het WADA meer angst in.

In die context kan men het minstens bevreemdend vinden dat het WADA in de zaak KEISSE tegen een vrijspraak op grond van zeer uitgebreide wetenschappelijke verslaggeving (die KEISSE zelf diende te ontwikkelen en bekostigen) hoger beroep aantekende, terwijl in de zaak CONTADOR (met vergelijkbare aspecten) het WADA alles in het werk stelde om voorbehoud te maken omtrent de (on)schuld van CONTADOR en zelfs zo ver ging om zelf de nodige wetenschappelijke onderzoeken te voeren.

België het buitenbeentje

Voornamelijk België blijkt het probleemkind te zijn van het WADA. Een eerste aantasting van de macht van het WADA bleek een beslissing van de kortgedingrechter te Brussel van 14 december 2009 in de zaak WICKMAYER / MALISSE te zijn, waarbij door de kortgedingrechter uitvoerige en onderbouwde bedenkingen werden geuit over de Vlaamse regelgeving en de rechtsmacht van het TAS en de verenigbaarheid van beide met (artikel 6 van) het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De eerste kaakslag zou enkel een voorbode blijken.

Ook de Raad van State uitte ondertussen in een recent arrest van 14 juli 2010, eveneens in de zaak WICKMAYER / MALISSE ernstige bedenkingen over de decretale uitwerking van ons dopingbeleid en de mogelijkheid voor het WADA (en een aantal andere internationale sportorganisaties) om als niet-betrokken partij hoger beroep aan te tekenen tegen een beslissing van een nationale tuchtinstantie waardoor de sporter zich moet verantwoorden voor een privaatrechtelijk buitenlands arbitragecollege (TAS). De Raad van State overwoog onder meer:

“De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft zich in zijn advies over de artikelen 34 en 35 van het decreet kritisch uitgelaten over de verenigbaarheid van de opgezette rechtsgang voor de tuchtzaken tegen elitesporters met artikel 6.1 E.V.R.M., dat terzake van toepassing geacht werd omdat sommige sancties een impact hebben op de beroepsuitoefening van de elitesporters en dat de sporter een recht van toegang garandeert tot een rechter die de zaak met volle rechtsgang kan beoordelen. Het was voor de afdeling Wetgeving niet duidelijk of het nieuwe stelsel uitsluit dat de sporter een beroep doet op de Belgische rechter wanneer hem een sanctie wordt opgelegd die onder het toepassingsgebied van artikel 6 E.V.R.M. valt en of het beroep op de Zwitserse rechtbanken voldoet aan de garanties die artikel 6 E.V.R.M. instelt. In geval een beroep op een Belgische rechter onmogelijk zou zijn, zou het dan ook vereist zijn dat de organen van de sportvereniging, als orgaan van privaatrechtelijke verenigingen, als een “rechterlijke instantie” kunnen worden beschouwd in de zin van artikel 6.1 E.V.H.M., en rijst de vraag of het beroep bij het TAS, eveneens een privaatrechtelijke organisatie, wel als een beroep in de zin van dat artikel beschouwd kan worden, nu de situatie van de sporter tijdens de beroepsprocedure verzwaard kan worden en de procedureregeling in beroep mogelijks niet de vereiste waarborgen verzekert (Pari. St. Vlaams Parlement, stuk 1217 (2006-2007), nr. 1, p. 122 e.v., randnummer 12).”

Ondertussen werd door de Voorzitter van het Hof van Beroep in de zaak KEISSE de opgelegde sanctie (WADA) bij beschikking van 12/n/2010 (voorlopig) opgeschort.

Tijd voor een krachtig signaal van de decreetgever

Los van de individuele strijd van verschillende sporters dient de Vlaamse decreetgever dringend aan de alarmbel te trekken en het WADA (en in het verlengde andere grote internationale sportorganisaties) terecht te wijzen. Het kan niet dat een nationale regelgever zijn intern recht aanpast onder druk van internationale privaatrechtelijke instanties met als gevolg dat de rechten van die sporters op ernstige wijze geschaad worden.

De Belgische regelgever dient in de eerste plaats op te komen voor de belangen van zijn sporters en vanuit die premisse een regelgeving uitwerken die op voldoende wijze de rechten van verdediging (gewaarborgd door artikel 6 EVRM) en het recht op arbeid verankert maar toch de noodzaak op een eerlijke en zuivere sportbeoefening regelt. Die oefening zou niet zo moeilijk zijn mocht de moed gevonden worden om op te staan tegen het WADA (en de internationale sportorganisaties) en los van hun beïnvloeding een regelgeving uit te werken. Misschien is wel een eerste voorzet gegeven door de (voorlopige) weigering van België in te gaan op de absurde eis van de FIFA tot een belastingvrijstelling voor de door hun te genereren inkomsten voor het WK 2018.

Laat ons in elk geval voorzichtig hopen …

Walter Van Steenbrugge

VAN STEENBRUGGE, W., Het WADA [World Anti Doping Agency] en haar zucht naar macht: maar wat met de sporter?, TSP 2010, afl. 5, 35-39.